Veel ondernemers krijgen vroeg of laat te maken met onbetaalde facturen en daaropvolgende betalingsregelingenverzoeken. Alhoewel er geen wettelijke verplichting rust op ondernemers om een betalingsregeling te treffen, blijkt er in de praktijk een behoefte aan een sociaal en klantgericht debiteurenbeheer.
Een betalingsregeling is een gewone overeenkomst, die beide partijen dienen na te komen en kan in principe niet worden beëindigd zolang de schuldenaar aan zijn betalingsverplichting voldoet. Wanneer de schuldenaar een (deel)betaling echter niet op tijd verricht, komt de regeling in beginsel te vervallen en wordt de openstaande vordering in zijn geheel terstond opeisbaar. Recente jurisprudentie toont echter aan dat een gemiste betaling niet automatisch resulteert in een objectieve gegronde beweegreden voor de schuldeiser om de lopende betalingsregeling als beëindigd te beschouwen. Dat dit negatieve gevolgen kan hebben, heeft de zorgverzekeraar Menzis ervaren in een procedure die zij tegen een wanbetalende klant is gestart (Rb Limburg 16-01-2019, GJ 2019/35).
Feiten & omstandigheden
Kort samengevat vordert zorgverzekeraar Menzis een bedrag van € 771,97 van één van haar klanten. Menzis, als ondertekenaar van het Ethisch Manifest van de Schuldeiserscoalitie, heeft maatschappelijk verantwoord incasseren hoog in het vaandel staan en is met de klant – die door diverse oorzaken in financiële problemen is geraakt – een betalingsregeling van € 65,00 per maand overeengekomen. Na twee jaar terugbetalen van de openstaande schuld, komt de klant medio 2018 haar verplichtingen onder de betalingsregeling niet meer na.
Menzis herinnert de klant driemaal per e-mail op respectievelijk op 26 juni, 29 juli en 27 augustus 2018 om de betalingsregeling alsnog na te komen. Aangezien de klant naar aanleiding van de diverse herinneringen niet is overgegaan tot betaling van de openstaande termijn, gaat Menzis op 19 september 2018 over tot het dagvaarden van de klant. Na ontvangst van de dagvaarding hervat de debiteur zijn betalingsverplichtingen onder de betalingsregeling, maar dat motiveerde Menzis niet om de zaak in te trekken bij het kantongerecht.
Tik op de vingers
In de uitspraak van 16 januari 2019 heeft de kantonrechter ondubbelzinnig zijn ongenoegen uitgesproken over de proceshouding van Menzis. De opstelling van Menzis zou formalistisch, nodeloos en onzorgvuldig zijn, aldus de Maastrichtse kantonrechter mr. Staal. Om te beginnen wordt Menzis verweten dat zij te globale processtukken heeft ingebracht gedurende de procedure, waardoor zij de rechter op een dwaalspoor heeft gebracht. Bovendien acht de kantonrecht het zeer kwalijk dat Menzis op de hoogte was van het feit dat de klant in financiële moeilijkheden verkeerde en desalniettemin toch besloot om kostenverhogende incassomaatregelen te nemen.
Tot slot oordeelt de kantonrechter dat Menzis niet heeft aangetoond dat er ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding sprake was van betalingsverzuim. Vanuit een juridisch oogpunt is met name dit laatste oordeel interessant.
Verzuim
Een schuldenaar is op grond van artikel 6:82 van het Burgerlijk Wetboek pas in verzuim wanneer:
1. hij tekortkomt in de nakoming van zijn opeisbare verplichting(en);
2. hij in gebreke is gesteld middels een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor de nakoming is gesteld, en nakoming binnen deze termijn is uitgebleven;
3. de nakoming niet reeds blijvend onmogelijk is.
Volledigheidshalve moet worden opgemerkt dat de wet ook nog enkele gevallen noemt waarin verzuim intreedt zonder ingebrekestelling. Zo kan een schriftelijke ingebrekestelling achterwege blijven, wanneer een afgesproken fatale termijn niet wordt nagekomen of de schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar moet begrijpen dat hij zijn verplichtingen niet zal nakomen.
Het spreekt voor zich dat de proceshouding van Menzis (en met name die van haar gemachtigde deurwaarderskantoor “GGN”) niet de schoonheidsprijs verdient. Dat gezegd hebbende, kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat de uitspraak van de Maastrichtse kantonrechter enigszins gekunsteld en geforceerd aanvoelt. Hoewel de inhoud van de verzonden herinneringen niet bekend is, kan men er gemakshalve vanuit gaan dat de klant in kwestie is gewezen op de specifieke gebreken in de uitvoering in de overeenkomst (lees: het niet-nakomen van de overeengekomen betalingsregeling) en dat aan de klant een redelijke termijn is gegeven voor het alsnog op een correcte wijze nakomen van de betalingsregeling. De klant is immers tot driemaal toe – over een tijdsbestek van ruim twee maanden – verzocht om de betalingsregeling te hervatten.
Bovendien kan men op basis van de beschikbare feiten concluderen dat Menzis en de klant fatale termijnen in de betalingsregeling zijn overeengekomen, waardoor verzuim van rechtswege is ingetreden op het moment dat de desbetreffende termijn verstreek. Zo heeft Menzis bij de totstandkoming van de regeling benadrukt dat de klant zelf ‘verantwoordelijk blijft voor het op tijd betalen’ en dat de regeling ‘stopt’ als er niet wordt nagekomen.
Mijns inziens was de klant dan ook onomstotelijk in verzuim op het moment van dagvaarden, waardoor Menzis aanspraak zou hebben op een wettelijke schadevergoeding (i.e. de zogenoemde incassokosten). Desalniettemin leert deze uitspraak ons dat men er goed aan doet om bij een beëindiging van een betalingsregeling zorgvuldig te handelen door de debiteur hieromtrent te informeren en hem daarbij (nogmaals) een redelijke termijn te gunnen om het volledige openstaande bedrag te voldoen.
Voor een volledige analyse van de uitspraak verwijs ik u naar onze website.
Over de columnist
Robbert Goossens (1992), afkomstig uit Apeldoorn, werkt sinds september 2016 als jurist voor Trust and Law Incassoservices. Hij studeerde aan de Radboud Universiteit in Nijmegen en de Nottingham Trent University in Engeland. Naast een passie voor de incassobranche speelt schermen een belangrijke rol in zijn leven. Goossens is meervoudig Nederlands kampioen (sabel). Vanuit het partnership met Zoetermeers Dagblad vertelt hij met een maandelijkse column over zijn vak.