De eerste keer dat ik Indisch eten proefde, moet eind jaren vijftig zijn geweest. Mijn ouders behoorden tot de schaarse Hagenaars die geen enkele band met Insulinde hadden, maar wat voedsel betreft was mijn moeder wel avontuurlijk ingesteld. Op zekere dag is zij dus met een grote pan naar Soeboer in de Koningstraat getogen. Onze Indische buurvrouw Soraja had haar tevoren verteld wat ze moest bestellen.
Zodoende proefden we die avond voor het eerst nasi goreng, smoor babi, atjar tjampoer, rendang, sambal telor, seroendeng en sajoer lodeh. En natuurlijk saté en kroepoek. Later op de avond zat mijn vader ineens aan de krant, die hij uitgestrekt voor zich hield, te ruiken. Het papier geurde volgens hem zo raar. Hij besefte pas later dat zijn eigen adem het aroma van specerijen tegen het dagblad weerkaatste.
Voor mij was Indisch eten liefde op ’t eerste gezicht. Op iets latere leeftijd zou ik ontdekken dat ik ook Indische meisjes het aantrekkelijkst van de hele wereld vond. Maar laat ik bij het eten blijven. Want sinds mijn eerste bordje Soeboer zou ik niet meer zonder de smaken uit de Oost kunnen. Na een week, hooguit tien dagen vertoon ik al ontwenningsverschijnselen. De lange zomervakanties in Italië - een land dat culinair toch ook wel wat te bieden heeft - werden voor mij ondenkbaar zonder wat zakjes nasi-kruiden in de bagage; als methadon voor een heroïneverslaafde. En bij terugkeer in Den Haag, werd er nog dezelfde avond het echte eten gescoord bij Kantjil.
Kantjil was ’t helemaal voor mij. Vanaf de opening in 1980 werd ik vaste klant bij Albert en Bobby, twee Indische boezemvrienden die met hulp van familie een ‘saté-tentje’ in de destijds tamelijk verlopen Prinsestraat begonnen. Het was dichterbij en minder druk dan het populaire Bogor. En het eten had een heel eigen smaak, die me goed beviel. Popmuzikant Bobby had een verleden in de keuken van Soeboer en wist precies hoe je die lekkere Indische gehaktballetjes van ze moest maken. Maar dat deed hij niet, want die balletjes hoorden bij Soeboer en ’t gaf zijns inziens geen pas dat bij Kantjil te kopiëren. In plaats daarvan stal Bobby mijn hart met een goddelijke dadar isi, een dun eierpannenkoekje gevuld met gekruid gehakt.
De Tijger
Kantjil, vernoemd naar het dwerghertje uit het dierenverhaal ‘Kantil en de Tijger’, groeide als kool. Na vijf jaar verhuisden de twee jonge ondernemers naar de hoek aan de overkant: een zaak twee keer zo groot. De verbouwing deden ze grotendeels zelf. De oude winkel hielden ze wel aan, want daar was immers het succes begonnen en het zou ’t lot tarten om dat de rug toe te keren. Noem het maar Indisch bijgeloof. Albert en Bobby openden er vervolgens een Japans georiënteerd restaurant De Tijger. Op zaterdag 7 juni 1986 genoten wij hier ons overheerlijke huwelijksdiner met wijtingfilet; in die tijd nog door veel mensen beschouwd al ‘vis voor de kat’.
Aan de expansie van Kantjil kwam geen eind. Catering van grote evenementen met een eigen mobiele keuken, een restaurant in Rotterdam en eentje in Amsterdam. In onze servieskast staan nog altijd twee champagne-flutes met opdruk Kantjil die bij het openingsfeest werden uitgereikt en die je geacht werd als aandenken mee naar huis te nemen. Maar het was slechts een kwestie van tijd voor er scheuren in de vriendschap van de zakenpartners kwamen. Een peperduur mislukt avontuur met een nieuw Aziatisch-Californisch restaurant Pacific Ocean in Amsterdam, slechte resultaten in Rotterdam, rode cijfers voor De Tijger en bonje met de pachter van Kantjil Den Haag maakten de verstandhouding er niet beter op.
En het lot werd alsnog getart: De Tijger, het winkeltje waar alle voorspoed was begonnen, werd afgestoten. De scheuren in de vriendschap eindigden met veel herrie in een pijnlijke breuk. Er volgde een soort boedelscheiding en Kantjil Den Haag hield daarbij zelfs op te bestaan. Hoe opgelucht was ik toen vrijwel de complete ploeg - inclusief Bobby’s broer in de keuken - met een nieuwe eigenaar op een nieuwe plek onder de naam Dua verder ging. Voortaan haalde ik mijn nasi goreng, rendang, babi pangang, saté kambing, roetjak en gado-gado op de hoek van de Badhuisweg en Stevinstraat. En niet te vergeten, die overheerlijke dadar isi.
Naast de exotische smaken verhuisde echter ook het onheil uit de Prinsestraat mee. De sympathieke manager bleek een dure hobby te financieren vanuit de kassa van het restaurant. En hoewel de echte baas zelf ook wel van een snuifje hield, was hij daar toch niet van gediend. Dát was het moment waarop Dua-echtpaar Fleur Vermeulen en Harry Streefland besloot hun eigen weg te gaan. Op de plek in Duinoord waar ooit Semarang en later Toko Oen floreerden, begonnen zij - met een deel van de oude ploeg - hun eigen restaurantje Didong. Onder hun bezielende leiding ging alles nu wel goed. Mijn dadar isi was weer gered. De echo van Kantjil galmde na.
Een soort clan
Soms lijkt ’t alsof alle liefhebbers van Indisch eten in Den Haag elkaar kennen, een soort culinaire clan vormen. Want de mensen die je eerst bij Tjandi Baroe en later bij Bogor tegenkwam, zag je vervolgens bij Kantjil, Dua en Didong terug. En uitaard bij de Saté Bar op de Tong Tong. Zelf maakte ik - afhankelijk van waar ik trek in had - ook nog wel uitstapjes naar Soeboer, Sarinandé en het inmiddels ter ziele gegane Srikandi. Maar voor de dadar isi bestond maar één adres.
Meestal kwam ik bij Didong als afhaalklant. Want terwijl iconische zaken als Bali, Tampat Senang en Garoeda op een faillissement afstevenden, kon je bij Didong zelden spontaan zonder reservering terecht. Het ging ze voor de wind. Fleur vulde de zaak met innemende charme en Harry voelde feilloos de culinaire tijdgeest aan, gaf in de keuken een moderne twist aan klassieke gerechten. Verse knapperige groenten, kwaliteitsvlees, zelfgemaakte boemboes van de beste ingrediënten. En dat alles in een eigentijdse design-omgeving.
Zo had het nog tijden door kunnen gaan. Maar toen brak corona uit, ging Harry wat tobben met zijn gezondheid, leefde corona opnieuw op en werd het met alle lockdowns steeds moeilijker om kundig personeel vast te houden. Na 16 jaar is het over met Didong. De laatste echo van Kantjil verstomt nu ook in Den Haag. Harry en Fleur zoeken een nieuwe uitdaging met minder sores. Een dagzaak, die ook weer Didong zal heten. Het maakt mij niet uit wat dat precies wordt. Als er maar dadar isi op het menu staat.