Mooi Praag en de Haagse rolkoffertoerist

12 August 2019, 19:24 uur
Columns
mainImage

Na bijna dertig jaar keer ik terug in Praag. Destijds was het IJzeren Gordijn net door Havel open geschoven. Over de stad hing nog die deprimerende grauwsluiter van ’t Oostblok. Praag was ook nog vrij van Coca Cola-reclames, de naam McDonald’s kende men er niet. Met een straatbeeld vol Skoda’s en Trabantjes waande je er in het decor van een James Bond-film met Sean Connery.

Praag is prachtig. Een voordeel van de communistische periode na de Tweede Wereldoorlog is de conserverende waarde die ’t heeft gehad voor de bestaande bebouwing. Terwijl kapitalistische ondernemers in Haagse winkelstraten de prachtigste Jugendstil-gevels vervingen door spiegelglas of ander lelijks, bleef in steden als Praag, Warschau en Boedapest alles bij hetzelfde. Destijds was dat uit armoede en Marxistische desinteresse, maar nu zijn we er heel blij mee. 

Het enige dat ze na de ineenstorting van de socialistische heilstaat in Praag hoefden te doen, was die haveloze gevels een sausje geven, het afgebladderde houtwerk schoonbranden en een nieuwe laag lak erop. Alles is nog authentiek. Praag behoort nu tot de mooiste steden van midden-Europa. Het is niet geschonden door de Tweede Wereldoorlog, zoals Wenen. Het is wat frivoler en intiemer dan Boedapest. Praag is een aaneenschakeling van schilderachtige pleinen, monumentale boulevards, mediterrane winkelgalerijen en fraaie binnentuinen. Je stapt van het ene operette-decor in het andere.

We arriveren op een vrijdagmiddag, nog ruim buiten het hoogseizoen. Van schoolvakanties of vrije feestdagen is geen sprake. Niettemin is het file-schuifelen in de straat die naar de beroemde Karlsbrug leidt. Hier bevindt zich ons hotel, een verbouwd woonhuis waar in vroegere tijden vier complete gezinnen konden leven. We droppen de bagage en nemen ons voor de omgeving kort te verkennen. 

Op de beroemde 14de-eeuwse brug zelf blijkt de drukte nog vele malen erger, omdat hier portretschilders, muzikanten en bedelaars met hond in de weg staan, tezamen met talloze toeristen die een selfie voor facebook of Instagram willen maken. Groepen Chinezen, Koreanen en Japanners - met op kop een gids die een vlaggetje omhoog houdt - vullen zeker een derde van de 500 meter lange overkluizing. Dit is precies de narigheid waar Ilja Leonard Pfeijffer in zijn nieuwe boek ‘Grand-Hotel Europa’ over schrijft.

Ik heb het niet zo op Pfeijffer. Ik vind het een aansteller met zijn reukwatertjes, nachtcrèmes, handgemaakte overhemden, manchetknopen, dasspelden en al die andere dandy-trekjes, terwijl hij het postuur van een grizzly-beer en het kapsel van een clochard heeft. Maar ik kreeg het boek als verjaarscadeau, dus moest er uit beleefdheid aan geloven. En ik moet toegeven dat de man wel kan schrijven. Als je die dikdoenerige stroom in Van Dale opgezochte moeilijke woorden negeert, blijft er een boeiend, humoristisch en zelfs fraai gelaagd verhaal over.

Vergane glorie

‘Grand-Hotel Europa’ gaat over vergane glorie. Een gerenommeerd hotel in verval, waar de fontein al jaren buiten gebruik is en de tuin overwoekerd. De nieuwe Chinese eigenaar repareert die fontein, vervangt het sleetse meubilair in de lobby, maar verkwanselt tegelijk de oude grandeur voor goedkope kitsch.

‘Grand-Hotel Europa’ staat symbool voor ons continent. Ooit draaide de wereld om Europa. Maar als heersende macht over oceanen en overzeese koloniën is onze rol al een halve eeuw uitgespeeld. Agrarisch of industrieel hebben we mondiaal ook geen betekenis meer. En zelfs als dienstverlener verliezen we snel terrein. Maar wat we wel hebben is geschiedenis. Parijs, Londen, Amsterdam, Barcelona, Dubrovnik, Wenen, Budapest, Krakau en Praag ademen historie. Italië - waar Pfeijffer woont - is met steden als Venetië, Florence, Siena, Rome en Napels, één groot openluchtmuseum.

In het oude centrum van Praag blijkt geen vierkante meter commercieel onbenut. Elke schuur, garage, paardenstal, opslagplaats of poort is omgebouwd tot ijssalon, restaurant, souvenirwinkel, geldwisselkantoor, fastfood-zaak of biertent. Elk wooncomplex is getransformeerd tot hotel of airb&b-achtig appartementen-complex. Net als de meeste toeristen heb ik een hekel aan andere toeristen. Dus ik stuur een vriend, getrouwd met een Tsjechische die in 1968 naar Holland vluchtte, een sms-bericht dat Praag wel een enorme kermis is geworden. Hij laat me weten dat zijn vrouw er om die reden ook al jaren niet meer heen wil. 

Pretparken

Venetië, Barcelona, Praag en Amsterdam zijn pretparken geworden, waar je - net als in Disneyland - bij elke attractie eindigt in een winkel. Dubrovnik - een favoriete bestemming voor cruiseschepen - telt nog maar 1300 inwoners. Iedereen is naar elders vertrokken, omdat woningen (lees: slaapplaatsen en restaurantstoelen) goud waard zijn. Normale winkels en scholen hebben dus ook geen bestaansrecht meer in zo’n stad. Met steeds meer steden gaat het dezelfde kant op. Chinese investeerders kopen alles op, inclusief reisorganisatie Thomas Cook. Wat ons Europeanen wacht is een leven als figuranten in toeristische attracties. Wij worden een volk van obers, kamermeisjes en taxi-chauffeurs.

Nog steeds zijn er burgemeesters en wethouders die geloven dat hun stad gebaat is bij city-marketing. Met hotelovernachtingen, restaurantbezoek, taxi-ritten, cadeau’s krijgt het hele economisch een impuls. Kosten worden gemakshalve nauwelijks meegerekend. In het onleefbare Amsterdam rijzen die (handhaving-teams, verontreiniging, schoonmaak, vandalisme, verkeersmaatregelen, herinrichting, politie-inzet) inmiddels de pan uit. 

Den Haag is naiëf

Den Haag koestert de illusie dat wij met name de cultureel geïnteresseerde, kapitaalkrachtige toerist hierheen kunnen halen. Dan moet je dus vooral Chinese en Britse influencers uitnodigen! Hoe naïef kun je zijn. En dan al die nieuwe hotelbedden die er maand na maand bijkomen. Alsof het hoteliers iets kan schelen wie er - desnoods met kortingsactie - slaapt. 

Terwijl vacatures bij politie, verpleging en onderwijs onvervuld blijven, omdat kandidaten geen betaalbare woonruimte kunnen vinden, onttrekken huisjesmelkers hun vastgoed aan het woningbestand om er ‘short stay’ van te maken. Keuze te over, van omgeving Centraal Station tot Benoordenhout en van Zeehelden- tot Statenkwartier. In Kortenbos - toch bepaald niet de meest attractieve buurt in het centrum - klagen bewoners inmiddels over lawaaierige rolkoffer-toeristen in tot airb&b getransformeerde flats. 

Hart voor Den Haag’ hanteren politici als devies, maar ze bedoelen ‘Geld stinkt niet’.
Ik snap ineens waarom Ilja Leonard Pfeijffer reukwater opspuit voordat hij zich in Venetië op straat begeeft.