Een doekoen, dat was de persoon waarmee het koloniale bewind geen weg wist. De doekoen was een autoriteit en vormde daarmee een bedreiging voor dat gezag. Want de doekoen bezat kennis en kunde, van een terrein waar dit koloniale gezag weinig tot niets van begreep. En de doekoen was overal aanwezig en nergens te vinden, ook dat nog.
In de vooroorlogse Indische romans kom ik regelmatig een doekoen tegen. Maar ik begreep pas meer, toen ik het mooie proefschrift van Liesbeth Hesselink las: 'Genezers op de koloniale markt.' (2009) Vooral de periode rond 1850 interesseert me, want dat is voor de grote instroom van Hollandse vrouwen. Dus dan is er een andere fase.
Wat kon een doekoen? Denk aan: genezen met obat, diensten bij bevallingen, hulp bij vergiftigen en ook bij bewerken.
Een doekoen was man of vrouw, werd opgeleid door een familielid of een mentor en bezat kennis op een of meerdere gebieden van het bovenstaande lijstje. En zij waren met veel, schrijft Hesselink: 'Voor het aantal doekoens in 1850 tastten we in het duister; in 1884 waren volgens het Koloniaal verslag ruim 11.000 doekoens op Java en Madoera werkzaam.'
De veelzijdigheid van de doekoen was vaak nodig. Niet iedereen kon of wilde immers naar een westerse arts. Hesselink beschrijft hoe een doekoen te werk ging.
'Allereerst stelden zij een diagnose, hetzij met behulp van allerlei berekeningen, hetzij door meditatie, hetzij door analyse van de symptomen.
Vervolgens probeerden zij de kwade geest die het evenwicht had verstoord en daarmee de ziekte had veroorzaakt, te verjagen. […] Wanneer de diagnose had uitgewezen dat de ziekte werd toegeschreven aan afwezigheid van of gebrek aan zielestof, trachtte de doekoen deze aan te vullen met die van andere mensen, planten of dieren. Zij deden dit door zieke lichaamsdelen of voorwerpen te bespuwen of bestrijken hetzij met zuiver speeksel, hetzij met gekauwde kruiden;5 uiteraard gebeurde dit onder het uitspreken van bezweringsformules. Menselijke afscheidingen als speeksel en urine bevatten immers zielestof van de persoon in kwestie.
Het is een interessante analyse, maar er is nog dat andere: de vrees die het westerse gezag voelde voor het 'bewerken'. Die vrees was gegrond. Alleen al omdat grote delen van de inheemse bevolking daarin geloofden, dus dan heb je als koloniaal gezag een probleem: er is iets ongrijpbaars.
Toen ik in Indonesië was, voelde ik het meteen: hier is de lucht anders. Er kan meer. Hoe, wist ik niet. Zoiets willen uitleggen is werken met de ratio. Diep-diep voelen is andere kennis. Van Hien schreef over doekoens en geesten. Er zijn handelingen die je niet na kunt doen omdat er een zekere kracht voor nodig is, een kracht die niet van deze wereld is. Ik vraag me daarom wel af, welke spirituele prijs de doekoen betaalde voor het minder positief inzetten van deze kracht. Wat gebeurt er dan met je ziel? Dat is de vraag die ik maar niet kan beantwoorden.